Een van de belangrijkste vragen voordat je begint met schrijven is: welk perspectief gebruik je? Geen zorgen, ik belicht de verschillende perspectieven met hun voor- en nadelen en geef je een handig schema.
Vanuit wiens ogen volgen je lezers jouw verhaal? Het is goed om dat te bepalen voordat je begint met schrijven, want met het juiste perspectief komt jouw verhaal het beste tot zijn recht.
Wil je een verhaal in dagboekvorm schrijven? Dan is het logisch om een ik-verteller te gebruiken, maar hoe zit dat met een verhaal over een (aanstaande) moord? Welk perspectief gebruik je dan?
De ene vertelvorm is geschikter dan de andere. Ik heb een schema voor je gemaakt. Het is gebaseerd op een onderscheid in het boek Literair mechaniek van Erica van Boven en Gillis Dorleijn.
Zij keken naar een aantal duidelijke verschillen:
- Vertelt de verteller over zichzelf of over anderen?
- Speelt de verteller een (grote of kleine) rol als personage, of helemaal niet?
- Geeft de verteller zijn eigen mening of commentaar over de gebeurtenissen?
- Krijgen we inzicht in de visies, gevoelens en gedachtes van de personages?
Daaruit destilleerde ik…
het grote perspectiefschema
Oei. Kleine lettertjes! Straks zoom ik in.
De eerste vraag in het schema is: manifesteert de verteller zich? Met andere woorden: is de verteller een aanwijsbare gestalte in het verhaal. Neem de volgende passage:
Wat ik mij herinner van ons ouderlijk huis is de enorme keuken op de eerste verdieping. De vloer daarvan liep schuin af, waardoor mijn vriendjes en ik knikkers naar een hoekje konden laten rollen.
De verteller is een ‘ik’ en die manifesteert zich in de tekst.
Soms is het wat minder duidelijk, bijvoorbeeld als de verteller je aanspreekt als ‘lezer’ (‘Beste lezer, u denkt nu misschien…’) of als zij een personage of een plek aanduidt als ‘onze held op sokken‘ of ‘ons mooie dorp’. De verteller ‘hoor’ je dan met jou praten: zij manifesteert zich.
De tweede vraag is: neemt de verteller deel aan de handeling? Is hij of zij een personage? Dat geldt in dit schema, zoals je kunt zien, alleen voor de ik-verteller.
De volgende, derde, vraag luidt: geeft de verteller commentaar? Stuurt hij de lezer via een oordeel of een mening over personages of gebeurtenissen? Zegt de verteller zelf bijvoorbeeld: ‘X werd verdacht van moord maar had er natuurlijk niets mee te maken.’ Soms kan een verteller zelfs een personage of lezer toespreken.
Tot slot, de vierde vraag: heeft de verteller inzicht? Heeft hij inzicht in het innerlijk van personages? Weet hij wat ze denken en voelen?
Welk perspectief gebruik je: even inzoomen
Ik zoom even in op vertellers die zich wél manifesteren in de tekst:
Dit is een vertelvorm in de eerste persoon, waarbij een ‘ik’ zowel verteller als personage is. Dat laatste is ook meteen het grote verschil met de alwetende verteller, die is zelf juist geen personage.
Bij het ik-verhaal kun je vaak twee ‘ikken’ onderscheiden: het vertellend ik en het belevend ik. Het vertellend ik vertelt vanuit het heden over wat er heeft plaatsgevonden. Het belevend ik is dan de persoon over wie wordt verteld en wiens handelen in het verleden heeft plaatsgevonden, vóór het moment van vertellen.
Voorbeeldje:
Het schemert. Ik schenk nog eens in en pak het bevlekte fotoalbum. De derde foto is die van een groep meisjes in blauwe turnpakjes. Linksvoor een piepjonge versie van mezelf. Ik was klein voor mijn leeftijd, blond en uiterst lenig. Ontelbaar waren de zaterdagmiddagen dat ik naar gymnastiek fietste. Bokspringen. Aan de ringen zwaaien. Koprollen maken. Eindeloos duurde het.
Nog steeds noemen mensen mij ‘lenig’.
In dit fragment zie je duidelijk de twee ‘ikken’ en de verschillende werkwoordtijden: onvoltooid tegenwoordige tijd en onvoltooid verleden tijd.
Voorbeelden van romans met een ik-verteller zijn: De zwarte met het witte hart, van Arthur Japin. De kroongetuige van Maarten ’t Hart.
Een verhaal kun je ook laten vertellen door meerdere ik-vertellers. Je hebt dan een meervoudig ik-perspectief. Een voorbeeld is: Terwijl ik al heenging, van William Faulkner. Elk hoofdstuk daarin wordt verteld door een andere ik.
Voor- en nadelen ik-verteller
Het voordeel van een ik-verteller is dat je lezers zich goed kunnen identificeren met de hoofdpersoon. Ze hebben het zelfs niet snel door wanneer de ik-verteller onbetrouwbaar is. Het is misschien wel het minst ingewikkelde perspectief, want het lijkt op schrijven in een dagboek of het schrijven van een brief. Een ik-verteller kun je ook commentaar laten geven.
Een nadeel van een ik-verteller is dat je niet ‘in het hoofd’ van andere personages kunt gaan zitten, zoals bij de andere vertelvormen. Je kunt alleen informatie gebruiken die de ‘ik’ weet, ziet of hoort. Dat geldt niet bij de volgende verteller.
Simpel gezegd: de verteller die alles van iedereen weet, maar zelf geen personage is (niet deelneemt aan de handeling). Hij heeft natuurlijk wel een eigen wereld waarin hij een ‘ik’ kan zijn, maar hij vertelt in de hij-vorm. Hij doet alsof hij de schrijver is en is dus wel ‘in beeld’ (manifesteert zich).
Voorbeeldje:
Nu eerst iets over het slachtoffer: Robert. Hij was een vroegwijze jongeman. Zijn vader dronk zich dood toen Robert veertien was. Het arme jong kreeg dat pas later te horen. Niet van zijn moeder maar van zijn oma, die zelf ook wel wat borrels lustte. De flessen sherry verstopte ze in het hoogste keukenkastje. Dat bleek een publiek geheim te zijn.
Als een buitenstaander – niet als deelnemer – kijkt de alwetende verteller naar de personages en gebeurtenissen. Daar kan hij commentaar op geven en over uitweiden. Hij kan samenvatten en op zaken vooruitlopen. Hij kan lezers en zelfs personages toespreken. Daar kun je leuk mee spelen om je lezer te beïnvloeden en een bepaalde kant op te sturen.
Voor- en nadelen alwetende verteller
Het grote voordeel van een alwetende verteller is dat je al de gevoelens en gedachten van je personages kunt beschrijven. Dat geeft jou meer vrijheid, en je lezer een bredere en afwisselende kijk op de gebeurtenissen. Je kunt er ook voor kiezen je lezer niet alles te vertellen, om zo spanning op te bouwen.
Nadelen: meegenomen worden aan het handje van een alwetende verteller kan ouderwets en gekunsteld overkomen. Bovendien kan het je lezer gaan duizelen als je van alle personages alles weet en beschrijft.
Voorbeelden met een alwetende verteller zijn: De aanslag van Harry Mulisch en Van de koele meren des doods van Frederik van Eeden.
Een ik-verteller en een alwetende verteller lijken in een aantal opzichten dus op elkaar. Een ik kan alwetend lijken, maar het niet zijn.
En dan nu de vertellers die zich niet manifesteren in de tekst:
Bij het personaal perspectief vertelt een anonieme instantie de gebeurtenissen vanuit een personage in de hij- of zij-vorm. De lezers lezen wat het personage meemaakt, ziet, denkt en voelt. De verteller geeft echter geen commentaar op het verhaal.
Kijk je door de ogen van meer personen dan heb je meer personale perspectieven. Je vertelt het verhaal dan vanuit meer personages. Voorbeelden daarvan zijn De tranen der acacia’s van W.F. Hermans en Kruispunt van Jonathan Franzen.
Schrijf je het verhaal volledig vanuit de blik van één personage dan heet dat ook wel een ‘verhulde ik-vorm’. Ook kun je bij de personale vertelvorm gebruikmaken van een onbetrouwbare verteller. Leuk! Een voorbeeld van deze combi is De donkere kamer van Damocles, weer van W.F. Hermans.
Voor- en nadelen personale verteller
Het voordeel van een meervoudig personaal perspectief is dat je lezers afwisselend kunt laten meekijken met personages. Je lezers krijgen dan een veelzijdiger beeld van hen. Ja, lezers weten zelfs meer dan de personages. Dat kun je gebruiken voor het oproepen van spanning (‘Kijk uit! Hij is een moordenaar!’) of voor het verbeelden van verstoorde relaties, eenzaamheid of een ongelukkig toeval.
Het gebruik van één personaal perspectief kan hetzelfde nadeel hebben als de ik-vorm: je kunt dan alleen de (innerlijke) informatie gebruiken van die ene persoon. Je zit immers niet in de hoofden van de andere personages. Bij een meervoudig personaal perspectief moet je goed opletten dat de lezer altijd weet op welk moment hij door wiens ogen meekijkt.
De laatste vorm uit het schema is een tussenvorm van de alwetende verteller en een personale verteller. Je vertelt in de hij-vorm met een alwetende vertelinstantie die zich niet manifesteert, maar wel met commentaar komt, vooruitblikt of oordeelt. Een voorbeeld is Siegfried van Harry Mulisch.
Er zijn ook een je-perspectief en een we-perspectief. Ze komen nauwelijks voor. In zijn schrijfboek Personages, conflict, perspectief schrijft Frans Stüger dat de stijl van het je-perspectief herkenbaar is van rouwtoespraken. Zoiets als: ‘Daar lig je dan, Jan. Altijd keihard gewerkt en nu, vlak voor je pensioen, ben je er niet meer.’ Kenmerkend is dat de verteller het personage toespreekt.
In sommige gevallen lijkt die verteller de toegesproken persoon zelf zijn. Je zou dit kunnen zien als een variant van het ik-verhaal. Dat komt voor in een deel van Eva van Carry van Bruggen.
Het we-perspectief kun je gebruiken om een groep tegenover een eenling te zetten. ‘Als middenvelders verwachtten we niets van dat nieuwe opdondertje. Totdat we hem in actie zagen.’
Hopelijk heb je nu antwoord op de vraag:
welk perspectief gebruik je?
Wil je meer weten over perspectief? Lees dan ook eens Lidewijde Paris’ heerlijke lees- en schrijfboek Hoe lees ik? Ook informatie hieruit gebruikte ik als bron voor dit blog.
Vraag je je af of jij voor jouw verhaal het juiste perspectief hebt gebruikt? Vraag dan een manuscriptbeoordeling aan. Weet je meteen of je plot, spanningsopbouw en dialogen kloppen.